De Lijn: van ruggengraat naar randfiguur van het mobiliteitsbeleid?

De actie van “supporters van het openbaar vervoer” aan de grote stations in de provinciesteden afgelopen zaterdag was meer dan symbolisch. Ze bracht een groeiende bezorgdheid aan het licht over de afbouw van De Lijn, vooral buiten de stedelijke centra. Waar in steden nog hoge frequenties worden gehanteerd, is op het platteland de afwezigheid van degelijk openbaar vervoer schrijnend.
De septemberverklaring van de Vlaamse regering bevestigde de trend: opnieuw 30 miljoen euro besparingen bij De Lijn. Minister De Ridder (N-VA) wijst op investeringen in nieuw materieel, maar zonder voldoende middelen om de dienstverlening te garanderen, komt het principe van basisbereikbaarheid onder druk te staan.
Het personeel van De Lijn werkt al jaren onder moeilijke omstandigheden. Sinds 2008 wordt er bespaard, met gevolgen voor het materieel, de infrastructuur en de werkvoorwaarden. Gesplitste diensten en onregelmatige uren zijn eerder regel dan uitzondering.
De modal shift, nochtans een speerpunt in het klimaatbeleid, blijft zo een loze belofte. Zonder een aantrekkelijk, frequent en betrouwbaar aanbod zal de overstap van auto naar openbaar vervoer uitblijven. En dat terwijl de klimaatdoelstellingen steeds urgenter worden.
Voor N-VA lijkt De Lijn geen prioriteit. De andere regeringspartijen, CD&V en Vooruit, kijken weg of missen slagkracht. In sommige steden klinkt al de roep om eigen stadsmaatschappijen op te richten. Een teken aan de wand. Als we het openbaar vervoer écht belangrijk vinden, is het tijd voor een koerswijziging. Niet morgen, maar vandaag.