Gezonde winstmarges, maar toch geen ruimte voor opslag?

Gezonde winstmarges, maar toch geen ruimte voor opslag?
Auteur: Renaat Hanssens
Maart 2025
Ook dit jaar doet de op maat van de werkgeversorganisaties gemaakte loonnormwet wat hij verondersteld wordt te doen: de ruimte voor loononderhandelingen in de ijskast zetten via een nulmarge voor de loononderhandelingen. Wie de Belgische context niet kent, kan geneigd zijn te denken dat hier gegronde redenen voor bestaan : een moeilijke economische situatie, een competitiviteitsachterstand, een dreigende recessie misschien?
In de vorige nieuwsbrief lichtten we toe hoe alleen de wonderbaarlijke rekenmethode van de loonnormwet kon leiden tot een zero-marge voor de interprofessionele loononderhandelingen. Maar hoe zit het met de rendabiliteit van de ondernemingen? Is die gezond genoeg om een normale loononderhandeling toe te laten?
Hetzelfde Technische Verslag van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven dat de maximale marge berekent, neemt ook de winstgevendheid van de Belgische ondernemingen onder de loep. Wie in dit deel van het verslag duikt, krijgt allerminst een beeld van ondernemingen van wie het water aan de lippen staat…
De netto-rentabiliteit[1] van de niet-financiële vennootschappen evolueerde als volgt sinds 1996:
Na een piek in 2021-2022 is de netto-rentabiliteit in 2023 terug gezakt naar 9,1%, een niveau net boven het langjarig gemiddelde sinds 1996. Raar maar waar (of misschien net niet): in de voorbije 6 jaar van loonmatiging lag de netto-rentabiliteit in ons land een stuk boven het gemiddelde van de buurlanden.
Het globale cijfer brengt de netto-rendabiliteit in de industrie (7,6%, iets onder het langjarig gemiddelde) en de netto-rendabiliteit in de marktdienstensector (15,8%, ruim boven het langjarig gemiddelde) samen. Vrijere loononderhandelingen zouden rekening kunnen houden met deze verschillende situatie.
Ook de brutomargevoet[2] van de niet-financiële vennootschappen biedt een goed inzicht in de winstgevendheid van de ondernemingen. Onderstaande grafiek uit het Technisch Verslag maakt de vergelijking met onze buurlanden en spreekt voor zichzelf.
Het globale beeld laat dus een florerend bedrijfsleven zien, met uitzondering van een aantal industriële sectoren, in het bijzonder de energie-intensieve sectoren waarvoor de hoge energiekosten erg doorwegen.
Maar welk regeringsbeleid zou daar tegenover moeten staan? Het lijkt ons gezond dat in zo’n situatie de loononderhandelingen gevoerd worden waar ze thuishoren, in het sectoraal overleg tussen de sociale partners. Sectorale loonakkoorden kunnen zo vertrekken van de economische situatie in elke sector. Aangezien het merendeel van de sectoren het erg goed doen zijn algemene steunmaatregelen zeker niet wenselijk.
Maar wat doet de regering De Wever in werkelijkheid? Zonder onderscheid wordt een bijkomende schijf patronale bijdrageverminderingen uitgestrooid over de hele economie. Voor een bedrag van 1 miljard euro, alsof er geen begrotingsprobleem is. Samen met de loonstop een wel erg mooi cadeau voor de ondernemingen van dit land.
[1] De nettorentabiliteit is de verhouding tussen het netto-exploitatieoverschot (het BEO min de afschrijvingen) en de waarde van de activa die in het productieproces worden gebruikt (d.w.z. de kapitaalvoorraad). Of eenvoudiger gezegd : de opbrengstvoet van het ingezette kapitaal.
[2] De bruto toegevoegde waarde die de ondernemingen voortbrengen wordt verdeeld over de arbeid (de lonen van de werknemers), het kapitaal (het bruto-exploitatieoverschot of BEO) en de belastingen min subsidies (incl. loonsubsidies) op de productie. De brutomargevoet is gelijk aan de verhouding tussen het BEO en de gegenereerde toegevoegde waarde.