Je rechten
bab449ae-2477-46b3-8fca-27c4c5741bd6
https://www.hetacv.be/je-rechten
true
Actualiteit
59ea6a04-d5cb-49bb-86bf-262457cb04b8
https://www.hetacv.be/actualiteit
true
Diensten
c7cddb17-187f-45c2-a0e2-74c299b8792b
https://www.hetacv.be/dienstverlening
true
Lid worden
abbb02d8-43dd-44b5-ae75-3cd90f78f043
https://www.hetacv.be/lid-worden
true
Het ACV
c62ac78b-1aa2-4cb9-a33b-59e6fc085fb4
https://www.hetacv.be/het-acv
true
Contacteer ons
7f7bdd4f-c079-401e-a1bf-da73e54f00c2
https://www.hetacv.be/contacteer-ons/contactpagina
true
Word nu lid

Minimumrendement op aanvullend pensioen gaat omhoog

“Belangrijk om in de gaten te houden, want het gaat over flinke bedragen”

Heb je een aanvullend pensioen via je werk? Lees dan zeker even verder. Want vanaf 1 januari 2025 geldt een hoger minimumrendement op dat aanvullend pensioen. We vroegen aan Chris Van Zeghbroeck, expert aanvullende pensioenen bij ACV Puls, wat dat precies betekent voor jou.

Wat is de minimumrendementsgarantie?

Van Zeghbroeck: “Wie een aanvullend pensioen opbouwt via de werkgever of de sector heeft recht op een wettelijk minimumrendement op bepaalde gestorte premies. Dat is geregeld in de Wet op de Aanvullende Pensioenen. Opgelet, het wordt nu even technisch. Maar het is belangrijk om even te volgen, want het gaat over aardig wat centen.”

Vertel dan maar zeker door...

Van Zeghbroeck: “Tot eind 2015 bedroeg deze rendementsgarantie steeds 3,75% op persoonlijke bijdragen en 3,25% op de werkgeverspremies. Vanaf 2016 werd de rendementsgarantie variabel en gekoppeld aan het obligatierendement. Sindsdien geldt ook eenzelfde rendement voor persoonlijke en werkgeversbijdragen. De financiële toezichthouder FSMA berekent ieder jaar de rendementsgarantie. Hoe dan ook mag de rendementsgarantie nooit lager zijn dan 1,75% en nooit hoger dan 3,75%. Sinds 2016 werd, omwille van de lage marktrente, de rendementsgarantie steeds opgetrokken tot het minimum van 1,75%. Tot eind 2024 blijft dat ook nog zo. Maar door de rentestijging van afgelopen jaar, stijgt het vanaf 2025 naar 2,50%.”

Dat klinkt als goed nieuws. Of zit er een addertje onder het gras?

Van Zeghbroeck:“De verhoging is inderdaad goed nieuws voor de aangeslotenen. Maar de rendementsgarantie is enkel van toepassing op persoonlijke bijdragen, ongeacht het type van je pensioenplan, én op de werkgeverspremies, maar dan enkel als je een DC-plan (defined contribution of vaste bijdragen) of een CB-plan (cash-balance) hebt. Kijk of vraag dat dus zeker even na. Je vindt het in het pensioenreglement van je werkgever of op MyPension.be.”

Geldt het nieuwe minimumrendement voor de reeds opgebouwde reserves of enkel voor toekomstige premies?

Van Zeghbroeck:“Dat hangt af van de gebruikte verzekeringstechniek. Bij groepsverzekeringen met een vast rendement  (=Tak 21-groepsverzekeringen), zullen de oude rentevoeten, die golden op het moment dat de premies gestort werden, van toepassing blijven tot het moment van pensionering of uittreding uit het plan. Voor de premies gestort vanaf 2025 speelt de hogere minimumrentevoet wel een rol. Zij vallen onder het nieuwe minimumrendement van 2,5%. Dat heet in het verzekeringsjargon de 'horizontale methode'. Wie pas volgend jaar in een vaste bijdragenplan stapt, zal door de stijging van het minimale rendement beduidend meer aanvullend pensioen opbouwen dan iemand die vandaag in in een plan zit met een minimumrendement van 1,75%.”

“Maar anderzijds zijn er ook aangeslotenen die nog recht hebben op de hogere minimumrendementen van 3,25 of 3,75%, die van toepassing blijven op de opgebouwde reserves van voor 2016. Dit blijft gelden tot hun pensionering. Het mes snijdt dus langs twee kanten. Er ontstaan immers delen van reserves met elk hun eigen minimumrendementsgarantie.”

“Ben je daarentegen aangesloten bij een groepsverzekering gekoppeld aan een beleggingsfonds, de zgn. Tak 23-groepsverzekeringen of bij een pensioenfonds? Dan wordt het wettelijk minimumrendement niet alleen op de toekomstige stortingen toegepast, maar ook op de reeds opgebouwde reserves. In het verzekeringsjargon wordt dit de 'verticale methode' of 'spaarboekjesmethode' genoemd. Dergelijke groepsverzekeringen en pensioenfondsen werken immers op een andere manier. De beheerders van deze premies garanderen geen vaste interest, maar gaan met de werkgever of de sector het engagement aan om de gezamenlijke gelden als een voorzichtig en redelijk persoon te beheren en op die manier een zo goed mogelijk rendement te behalen. Vanaf volgend jaar moet het wettelijk rendement ook daar minstens 2,5% per jaar bedragen en dat op de volledige reserves. In slechte beursjaren kan het werkelijk behaalde rendement lager uitvallen. Dat wordt dan gecompenseerd door de hogere rendementen in goede beursjaren. De pensioenfondsen behalen gemiddeld, op lange termijn bekeken, een rendement van 6% per jaar. Tussen de pensioenfondsen onderling kunnen de verschillen echter wel uiteenlopen.”

Waar vind je al die info terug?

Van Zeghbroeck:“Welke methode in jouw plan gebruikt wordt, vind je opnieuw terug in het pensioenreglement of in het transparantieverslag. Dat moet de pensioeninstelling jaarlijks opmaken. Hierin staat ook welke contractuele interestvoet gebruikt wordt en het bereikte financieringsniveau van de WAP-garantie. Technische, maar zeer interessante informatie. Het transparantieverslag kan je opvragen bij je werkgever.”

Dat maakt het allemaal niet makkelijk om na te gaan wat de stijging van de minimumrendementsgarantie concreet voor mij betekent?

Van Zeghbroeck: “Inderdaad. Er spelen heel wat factoren mee: het type van je plan, wie de premies betaalt, de gebruikte financieringstechniek en de gehanteerde methode bij wijziging van de rendementsgarantie. Wel kan je werkgever er, samen met de verzekeraar of de beheerders van het pensioenfonds, meer toelichting bij geven. Maar sowieso speelt het wettelijk minimumrendement enkel een rol als de behaalde rendementen lager liggen dan wat de wet voorziet. Als de werkelijk behaalde rendementen hoger liggen dan het wettelijk minimum, dan worden de hogere rendementen toegepast. De rendementsgarantie is een ondergrens.”

Hoe zit het met de kosten die de werkgever kan aftrekken voor het pensioenplan?

Van Zeghbroeck: “Op persoonlijke bijdragen is in principe geen aftrek van kosten mogelijk. De rendementsgarantie wordt steeds op 100% van het spaargedeelte van de persoonlijke bijdragen berekend. Maar op de werkgeversbijdragen kan tot maximaal 5% aan kosten worden afgetrokken van de premies. Hoe groot de rendementsgarantie zal zijn, hangt dus af van de kosten die in mindering worden gebracht. Daarom is het belangrijk om tijdens onderhandelingen over aanvullende pensioenen niet alleen te focussen op rendementen maar ook de aanrekening van kosten ter sprake te brengen. Het zijn de netto bedragen die van belang zijn om te bepalen hoe je pensioenkapitaal wordt opgebouwd.”

Op welk moment wordt bekeken of aan het wettelijk minimumrendement is voldaan? En wie past bij in geval van tekorten?

Van Zeghbroeck: “Dat gebeurt op het ogenblik van uittreding uit het plan met overdracht van de pensioenreserves, of op het moment van pensionering. Dus niet jaarlijks! Als de verzekeraar of het pensioenfonds het wettelijk minimumrendement niet haalt, moet de werkgever of de sector het verschil bijpassen. Ga je binnen 5 jaar na aansluiting tot het pensioenplan uit dienst, dan kan je werkgever van bovenstaande regeling afwijken. Hij mag dan de gestorte werkgeversbijdragen uitbetalen, geïndexeerd zoals je loon, als dat voor hem gunstiger uitvalt.”

Is de rendementsgarantie hetzelfde als de tariefgarantie van de verzekeraar?

Van Zeghbroeck: “Nee. De tariefgarantie wordt contractueel vastgelegd tussen de verzekeraar en de werkgever bij Tak 21-groepsverzekeringen. Maar de begunstigde van het pensioenplan put hier wel rechten uit. De verzekeraar bepaalt in de Tak 21 hoe groot de interest zal zijn op de gestorte premies. Na historisch lage rentevoeten in de afgelopen jaren, die zakten tot 0,5% of zelfs 0%, hebben veel verzekeraars ze sinds vorig jaar langzaam terug opgetrokken. Cruciaal is de vraag of de verzekeraars hun contractuele interest voldoende zullen optrekken, zodat dit, samen met een eventuele winstdeelname, het wettelijk vastgelegde rendement kan afdekken. De interest en de eventuele winstdeelname moet vanaf volgende jaar samen idealiter gelijk of liefst hoger zijn dan 2,5%. Maar er geldt voor de contractuele interest die de verzekeraars mogen toekennen, een maximumgrens. Deze ligt tot vandaag op 2%. Dus lager dan de WAP-garantie van 2,5%. De Nationale Bank van België (NBB) stelt jaarlijks een maximumgrens voor. De laatste jaren was dat voorstel steeds 0,75%. Maar de minister van Economie legde de maximumgrens telkens op 2%, om de groepsverzekeringen nog aantrekkelijk te houden voor werkgevers. Als de maximale contractuele intrestvoet lager ligt dan het wettelijke minimumrendement zouden heel wat werkgevers afhaken. Ze moeten immers het verschil zelfs bijpassen. Bovendien hebben gekapitaliseerde pensioenen geen zin voor de werknemers, als het rendement lager ligt of slechts gelijk is aan de inflatie. Waarom voor uitgesteld loon gaan, als de koopkracht ervan in de loop der jaren afneemt? Door de stijgende interestvoeten, zal de NBB de maximumgrens voor volgend jaar wellicht op 2,5% brengen, zodat ze gelijk loopt met de wettelijke minimumrendementsgarantie. Maar die beslissing is nog niet officieel kenbaar gemaakt.”

Heb je nog vragen? Je werkgever kan je wellicht meer uitleg geven. Ook bij ACV Puls kan je terecht voor meer informatie.