Een job zonder geweld
Agressie is een probleem dat maar niet opgelost raakt. Zowat alle openbare diensten krijgen er steeds vaker mee te maken. Wij vragen meer maatregelen en financiële middelen om de veiligheid te garanderen. Met de actie Ik verdien een job zonder geweld werkten we vijf beleidsaanbevelingen uit. Ilse Heylen, voorzitter van ACV Openbare Diensten, legt uit waarom.
“Globale cijfers over geweld op openbare functies zijn moeilijk te vinden. Daarom zijn we zelf aan de slag gegaan. Uit onze recente bevraging bleek dat 28 procent van de medewerkers van openbare diensten al het slachtoffer geweest is van fysiek geweld. Bij verbale agressie gaat het zelfs over driekwart van de medewerkers. We vroegen in de bevraging tegelijk aan onze leden wat er moet veranderen om hun job veiliger te maken. We hebben al die antwoorden geclusterd binnen die vijf aanbevelingen. Ondertussen zijn we daarmee naar een aantal ministers gestapt. Minister Verlinden, minister Van Tigchelt en het kabinet van Vandenbroucke hebben ons ontvangen. Van Tigchelt heeft aangegeven dat er in het strafwetboek nieuwe bepalingen komen over strafverzwaring bij geweld tegen hulpverleners."
De vijf aanbevelingen voor minder geweld
1. Sensibiliseer, registreer en maak anonieme klachten mogelijk
“Mensen weten niet zo goed waar ze moeten zijn voor een melding, of zeggen dat het zo vaak voorkomt en dat er toch geen gevolg aan gegeven wordt. Slachtoffers durven soms ook niet melden omdat ze bang zijn voor represailles. Personen die een klacht indienen zijn online makkelijk terug te vinden. Vandaar dat je ook een anonieme klacht zou moeten kunnen indienen. Daar hadden Verlinden en Vandenbroucke wel oren naar.”
2. Meer personeel is minder agressie
“Als je een job met een groot risico op agressie uitoefent, voel je je onveilig als je er alleen voor staat. Nachtdienst in de zorg bijvoorbeeld. Je bent dan de enige die kan tussenkomen. Maar als mensen door een tekort aan personeel langer moeten wachten, nemen de frustraties toe. En dus ook de kans om met agressie te maken te krijgen.”
3. Respect voor personeel
“Er worden al te vaak beslissingen genomen waarvan de uitvoering geen evidentie is. Ik denk bijvoorbeeld aan uitkeringen tijdelijk maken of buslijnen afschaffen. De leidinggevenden die deze beslissingen nemen, krijgen niet te maken met ontevreden klanten. En ze houden ook te weinig rekening met de impact op de medewerkers die ze moeten uitvoeren of de boodschap overbrengen. Een tweede punt is het maatschappelijk fenomeen dat er geen respect meer is voor de ambtenaar, de dienstverlener. Daar ligt een grote politieke verantwoordelijkheid want het 'bashen' van ambtenaren begint vaak daar.”
4. Nultolerantie: strenge en effectieve straffen
Je mag nultolerantie niet verwarren met nooit meer agressie. Het betekent wel: adequaat optreden tegen agressors. Om dat mogelijk te maken, zijn er natuurlijk meer mensen bij justitie en politie nodig. Straffen betekent niet meteen zwaarder straffen, maar wel een snelle opvolging van de straf.”
5. Opleiding, opvang en nazorg
“Opleiding gaat in twee richtingen. Enerzijds werknemersleren omgaan met agressie: tips en tricks over hoe je agressie kan voorkomen of in de kiem smoren. Anderzijds betekent opleiden ook dat mensen zichzelf weerbaar kunnen maken. Preventie en de uitbouw van een anti-agressiebeleid zijn daarbij belangrijk. Net als de sociale dialoog. Heel wat medewerkers weten niet waar ze terechtkunnen na een agressiegeval. In sommige organisaties spreekt men over het aanstellen van agressiecoaches. Goede nazorg betekent opvangen en de weg wijzen. Het psychosociale aspect speelt daarbij een grote rol. In sommige organisaties, zoals bij De Lijn, worden wel een aantal sessies bij de psycholoog voorzien, maar die zijn vaak niet voldoende. De impact van een delict kan ook later komen. Of het stapelt zich op: verschillende momenten van verbale agressie die op zich niet zo erg zijn, maar door de opeenvolging ervan op termijn een groot probleem vormen. Dat uit zich dan in psychosomatische klachten: angst, slapeloosheid, onzekerheid, depressie … Daar is momenteel nog veel te weinig aandacht voor.”